SmartDrive

Ga als volgt te werk:

  1. Selecteer in het hoofdmenu het symbool Inbedrijfstelling en tip de toets <OK> aan.
    • De inbedrijfstelling wordt voorbereid: de data van de laatste inbedrijfstelling worden door de regelaar gelezen.
  2. Selecteer de aandrijfstreng en tip op de 2e functietoets.
  3. Selecteer de inbedrijfstelling SmartDrive.
  4. Selecteer de landcode met bijbehorende spannings- en frequentiewaarde voor de Smart Motor (op vermogen aangepaste motor) en tip op de 2e functietoets.
    • De volgende vraag verschijnt: "Wilt u de inbedrijfstellingstoestand activeren?"
  5. Tip de toets <OK> aan.
    • De volgende melding verschijnt: "SmartSetup gereed".
  6. Om de SmartSetup te starten tipt u de toets <OK> aan.
    • Na het uitvoeren van de SmartSetup verschijnt de volgende melding: "SmartSetup beëindigd".
  7. Om de inbedrijfstelling te verlaten, tipt u de toets <Esc> aan.
  • De motor is bedrijfsklaar.