Functie boost-modus
Met de boost-modus kan voor de applicatie gedurende een bepaalde tijd een hoger vermogen beschikbaar gesteld worden. Daardoor kan de spanning na het onderschrijden van de minimale spanningsgrens sneller weer op het gewenste niveau verhoogd worden.
De boost-modus wordt geactiveerd met de parameter 8804.6 “Boost-modus vrijgeschakeld”.
De parameter "8804.7 statuswoord boost-modus" geeft aan of de boost-modus actief is.
Via de parameter 8804.10 kan de bedrijfsmodus, waarin de boost-modus werkt ingesteld worden.
- Boost naar spanningssetpoint: als deze functie geactiveerd wordt, blijft de actuele spanningssetpoint geldig. Zolang de boost-modus actief is, wordt ook verder tot op de setpoint geregeld.
- Boost op minimale spanning: als deze functie wordt geactiveerd, wordt de maximaal toegestane spanning intern door de minimale profielwaarden overgeschreven. Zolang de boost-modus actief is, wordt tot op de minimale profielwaarden geregeld.
Als de minimale spanning bij vrijgegeven boost-modus op de A- of B-zijde onderschreden wordt, is voor de vermogens- en stroombegrenzing op deze zijde alleen de betreffende applicatiegrens actief, maar niet de profielwaarde.
De boost-modus wordt gedeactiveerd als de stroom- en vermogensprofielwaarden onderschreden worden en de minimale spanning overschreden wordt.
De boost-modus kan ook in combinatie met een softwaremodule MOVIKIT® gebruikt worden.
Om de controle via de boost-modus aan de softwaremodule over te dragen moet de minimale applicatiegrens van de spanning op "0 V" gezet worden. Dat is bijvoorbeeld nodig als een in- en uitschakelbare opslag op de tussenkring wordt aangesloten.